Duitsland heeft een vrije dag. Dat
betekent, ongeacht wat de weerman voorspelt, droog en doorgaans zonnig. Wij
profiteren er ook van. Fijn, want door de Prüse-invasie kunnen wij nooit met de
auto zonder in de file te geraken. Ik ga met Skip naar de weilanden die te voet
te bereiken zijn. Nadeel is dat hij daar altijd aanhoudend met zijn kop onder
de grond vertoeft om kruispunten te peilen waar mollen langs moeten komen.
Ik sta er voor spek en bonen bij en amuseer me
noodgedwongen met wat voorbij vliegt en wandelt. Ik maak een praatje met een grijzende
man wiens opslagcapaciteit overschreden is. Als ik hem naar de naam van zijn onstuimige
Witte Herder vraag, blijkt de naam uit zijn gedachten te zijn verbannen. ‘Ik
heb een belabberd geheugen, maar dit is me nog nooit overkomen.’ ‘Roep uw hond
maar, dan schiet de naam u vanzelf te binnen’, opper ik. Het helpt. Ze heet
Tessa.
Na een uurtje of twee rond gedabd te hebben, besluit ik dat
het genoeg is. Skip wil bij de wegrand niet oversteken: er moeten nog meer molshopen
onderzocht worden en gangen in kaart worden gebracht. Een fietser die langskomt,
ziet hoe Skip zich verzet en hoe ik hem vriendelijk probeer te overtuigen. ‘Hij
heeft helemaal geen zin om naar huis te gaan’, roept de man. ‘Nooit’, geef ik
toe.