zondag 21 februari 2021

HONKVAST

 

Mijn lagere schooltijd bracht ik begin jaren zeventig door in een afgelegen gehucht. Zodra de schoolbel klonk voor de middagpauze snelde ik altijd als eerste naar buiten. Daar wachtte mijn trouwe Keeshond op me. Gezamenlijk beenden we naar huis. Die dag moest ik voor straf een kwartier nablijven, omdat ik in de klas een kwajongensstreek had uitgehaald. Ik smeekte de meester om me te laten gaan. Ik kreeg geen permissie.

Toen ik eindelijk naar buiten mocht was mijn hond verdwenen. Volgens buurtbewoners had de hond keurig voor het schoolgebouw gewacht. Nadat er niemand meer naar buiten kwam en het schoolplein leeg bleef was hij schokschouderend vertrokken. Vol vertrouwen hinkelde ik moederziel alleen naar huis en verwachtte hem daar gewoon aan te treffen. Thuis had niemand hem gezien. Een Keeshond is zeer honkvast. Aanvankelijk dachten we dat hij wel snel zou komen opdagen. Tegen de tijd dat ik ’s middags weer naar school moest was de hond nog steeds foetsie.

De bovenmeester voelde zich een beetje medeverantwoordelijk. Vier jongens uit mijn klas mochten daarom meehelpen zoeken. We zochten alle plekken af waar ik doorgaans met hem liep, echter: geen hond te zien. In eerste instantie was ik boos op hem. Naarmate de tijd verstreek, sloeg de angst hem kwijt te raken om in ongerustheid. De hond bleef spoorloos.

’s Avonds na afloop van zijn dienst, fietste mijn vader nietsvermoedend vanuit het station, langs de slagerij, naar huis. De slager klampte hem aan. ‘U heeft toch een hond met een krulstaart en spitse oren?’ De slager had die ochtend geslacht en rond de middag was de hond kennelijk op de geur afgekomen. Daar deed hij zich te goed aan de overblijfselen. De slager had geprobeerd hem weg te jagen, maar de hond gromde met vervaarlijk ontblote boventanden naar hem.

Mijn vader was totaal verbluft. Hij was niet op de hoogte dat onze hond weggelopen was - telefoonaansluitingen waren in die tijd nog een zeldzaamheid. Hij liep bij de winkel achterom en moest tot zijn verbazing vaststellen dat het inderdaad onze Spits was die zich daar smakelijk te goed deed aan het slachtafval. Zijn witte vacht was bloedrood gekleurd. Onderweg werd de hond flink uitgefoeterd vanwege zijn verboden uitstapje. Thuis werd hij meteen in het sop gezet en daarna veelvuldig door mij aangehaald. Mijn vader was vanzelfsprekend de held van de dag.

Dat Spits zijn neus achterna was gegaan had vervelende consequenties. Zijn vrijheid werd ingeperkt. Voortaan mocht hij me niet meer op komen halen. Hij moest, vastgeknoopt aan een lang touw, op een sleets Schots ruiten kleedje, zoet op de stoep voor ons huis de wacht houden tot ik uit school, thuiskwam.