donderdag 22 mei 2014

SLAAPSTELER


Het slaapkamerraam staat wagenwijd open. Bekende ruis van een broeierige nacht. Metalen wielen die over wissels schuren op het rangeerterrein. Klingelen van de overwegbomen. Hotsende lege wagons over spoorbielzen. De echo van snierende remmen die weerkaatst tegen de huizenrij. Fluiten. Iemand die een scene met zichzelf schopt. Een late stadsduif die een slaapplaats zoekt. Welterusten.

Boink. Plof. Zucht. Puf. Some like it hot. Skip heeft er moeite mee en wij mogen meeleven. Hij verschuift van zijn kussen naar het parket. Even is hij stil. Dan vangt het puffen weer aan. Hij verhuist naar een comfortabeler koeler katoenen dekbed dat van het bed is afgegleden. Boink. Plof. Zucht. Puf. Het kost hem en mij nachtrust. Ik val wel in slaap, maar wordt steeds door het geboink, geplof en gehijg gewekt. Ik breng de ‘dekenpikker’ naar de koude gang beneden. Hij is sneller boven dan ik. Hij lebbert wat in zijn waterbak. Hetzelfde refrein van ‘Boink. Plof. Zucht. Puf’. Ik breng Skip in de tuin waar hij in slaap valt.

Zonsopkomst. De wekker loopt af. Morpheus moet me in zijn armen hebben genomen. Echt uitgeslapen ben ik niet. Skip, die aan het voeteneind rust, daarentegen ziet er fris als een hoentje uit. Hij brengt de zonnegroet - een rekoefening uit de yoga - en is klaar voor een nieuwe dag.