Het licht in de slaapkamer ging uit. Weer hoorde ik het
vederlichte vlinderen dat ik die avond al eerder had gehoord. Ik had er geen
aandacht aangeschonken omdat ik het geluid niet thuis kon brengen. Voordat we
in slaap konden vallen, werden we verrast door een cirkelend onbekend vliegend
object boven onze hoofden. W. scheen met de zaklamp omhoog. In het
schemerdonker konden we niet uitvogelen wat het was. We floepten het licht aan.
De hond bleef zeldzaam rustig, zijn ogen hield hij toe. Het bleek een verdwaalde
vleermuis. Bij nadere inspectie een Pipistrelllus
Pipistrelllus.
Zo gauw het licht doofde, maakte het dwergvampiertje wijde rondjes
op verschillende hoogtes door de slaapkamer. In welke krochten had het zich
opgehouden? Het moest ergens uit de spouwmuur tevoorschijn zijn gekomen, want
het raam is nog niet open geweest.
We besluiten dat de hor uit de sponning gehaald moet worden zodat
het gedesoriënteerde diertje naar buiten kan vliegen. Voor de zekerheid maak ik
Skip wakker en verhuizen hij en ik achter de slaapkamerdeur. Niet zozeer voor
een beet die hondsdolheid kan overdragen (slechts 20% is besmet), als wel het
geopende raam waardoor de acrobatieke Skip zomaar naar buiten kan tuimelen.
W. wappert met zijn trui als ware hij een heuse matador. Op die
manier probeert hij het vleermuisje richting het geopende raam te dirigeren.
Skip vindt het gedoe oninteressant en hangt met slaperige ogen tegen het glas
van de deur. Vliegende muizen schaart hij waarschijnlijk onder veerwild en daar
doet hij niet aan, dus waarom hadden we hem eigenlijk gewekt?
Het lichtgewichtje bleek geen licht. W. moest het
na vele tevergeefse pogingen vangen. De klap kwam te hard aan. De strenge winter had
het overleefd, jammer genoeg kon het de uitgang niet vinden.