donderdag 13 maart 2014

ZIGEUNERJONGETJE

In het zonnige dal kruist een bonte zigeunerfamilie ons pad. De mannen voorop spreken een vreemde taal die ik niet thuis kan brengen. Daarachter volgt het stereotype van een Italiaanse filmmam-ma in fleurige folklore die aan elke spekkige arm drie uitpuilende tassen meezeult en nog handen over heeft om op een versgeplukte appel te kauwen. Hekkensluiters zijn twee even grote plaatjes van jongetjes met ravenzwarte krullen en gebronsde huid op fietsstepjes. Eén ‘Pietje Bell’ wil mijn Aussi aaien. ‘Ik zal vragen of hij dat wil’, gooi ik het op een akkoordje. De hond die al doorgelopen was, paaien we met een koekje dat ik op het opengevouwen kinderhandje leg. ‘Oh, wat is hij zacht’, klinkt het verwonderd. Ieder gaat daarna zijns weeg. We horen snikken en draaien ons om. Neefje- of broertjelief wrijft theatraal met knullige knuistjes de tranen uit zijn olijke kooltjes: ‘Ik had hem ook willen aaien.’ Waar dit onweerstaanbare gezichtje me aan deed denken? Juist, ja: de edelkitsch reproductie van het volkse schoffie met de biggelende tranen (naar het schilderij van de Venetiaanse schilder Bruno Amadio). Het kind krijgt vanzelfsprekend een koekje in het knuistje gestopt. Mijn Australian Shepherd is zo welwillend om kwispelend te blijven staan, zodat het zigeunerjongetje ‘m innig kan omhelzen. Het kleine leed is vergeten als de zon doorbreekt op zijn bolle toet.