vrijdag 25 december 2020

WAAKHOND

Een aantrekkelijke advocate die kantoor aan huis houdt, wil na haar scheiding graag een waakhond. ‘Je weet tegenwoordig nooit wat voor volk je in huis haalt’, luidt haar verweer. Voor haar eigen gemoedsrust en dat van haar uitwonende zoon vindt ze het wel zo veilig om een waakhond te hebben waarvan een preventieve werking uitgaat. Ze adopteert een Spaanse pup omdat ze daarvan verwacht dat hij een trouwe beschermer zal worden. De hond van onbekende ouders groeit uit tot een uit de kluiten gewassen slungel. Zijn exterieur heeft de rankheid van een Greyhound, de golvende haren komen overeen met die van een Golden Retriever, de kop en de duizelingwekkende pootlengte vertonen sterke gelijkenis met een Kangal. De manshoge hond blijkt een joris-goedbloed. Zo eentje die kwispelend de dief helpt de te stelen spullen mee naar buiten te sjouwen.

De zakenvrouw zoekt een hondenschool uit waarvan zij hoopt dat ze haar hond een beetje pit kunnen bijbrengen. Na anderhalf jaar trainen is haar hond nog steeds een zacht ei. Bovendien geeft hij nog steeds geen kik. Op de hondenschool stellen medecursisten aan de trainer slechts een en dezelfde prangende vraag: hoe leer je een hond het blaffen af. Op haar vraag ‘Hoe léért een hond een grote bek op te zetten’, krijgt ze als antwoord: ‘Als het er niet inzit, kunnen we het ook niet naar boven halen.’ Quasi vertwijfeld grapt ze hoe de hond zelfs bij de meest ongure types zijn kolossale kop goedmoedig op het bureaublad legt. En verschijnen er cliënten aan haar voordeur dan gaat er zelfs geen alarmbelletje rinkelen. Erger nog, de hond blijft ontspannen en zonder met de ogen te knipperen op de bank liggen. Ze is de risee van haar hondenkennissen. ‘Hij hoeft dus niet te rekenen op een plekje op de loonlijst’, besluit ze haar slotpleidooi lief lachend tegen ons.