Een gulle gele gloed in kobaltblauw. Geen aardse verlokkingen waardoor niemand van ons de confrontatie zag aankomen. Zonder het te weten, naderen we een kat. Ze roert zich niet, nog niet. De verwilderde mauwer ligt onder één van de in blokken gesnoeide ligusterhagen in de startblokken om bij gevaar uit te halen. Met twee tengels tegelijk petst ze op de nietsvermoedende Pop. Pop gilt en jammert luidkeels - katten boezemen haar sowieso al angst in. Ik krijg terstond een hartverzakking, want de nog onbekende veroorzaker is niet in zicht.
Het natuurpark verandert in een barkpark. Met waas voor de ogen blaft Pop met spuug van gif. Een opluchting, want dan is de schade minder ernstig dan het gegil van de blijf-van-mijn-lijfhond doet vermoeden. We kijken in de richting waar Pops blaf het op gemikt heeft. Een kat in de boom, geen adder, geen marter. Al met al valt het mee. De zoete zomer wordt een tikkeltje zuur. Met dit hete weer is het heerlijk om een nat pak in het meertje te halen, maar met twee wondjes op de neus is het rechtstreeks op huis aan.