We laten een smerig drollenveldje
links liggen. Het is een mijnenveld waar je goed uit je doppen moet kijken waar
je loopt omdat het gemeentekarretje er weer aan voorbij gereden is. We laten de
stedelijke beschaving voor wat het is en betreden de rustieke natuur. Op een holle
weg aan weerszijden afgeschermd door Helianthus tuberosus (aardpeer), spelen we
Skips favoriete spelletje ‘go hunt’. Ik probeer zoals gewoonlijk binnen de baan
te kegelen. Het lukt zowaar. Gewoonlijk stuiteren de koekjes als op hol
geslagen bowlingballen op goed geluk het groen of het gootje in. Skip zoekt
daarom lukraak in de berm. Hij zal er niets vinden: het koekje wacht midden op
het pad. Ik wijs het aan. Skip gaat er vol bovenop staan. Zijn neus blijft de
grond afspeuren. Waar is het dan? Had hij het verkeerd begrepen en was er geen
koekje gegooid? - ik gooi ook met kluitjes,
polletjes of witte kiezeltjes maar laat dan de woorden ‘go hunt’ achterwege.
Doorgaans weet hij het verschil. Skip wankelt voorwaarts. Ik krijg de
aanvechting om er wat van te zeggen, maar houd me in als ik hem zie
schuddebuiken. Hij blijft staan omdat hij het koekje gevonden heeft en ik mag het
tussen zijn deppers te voorschijn toveren.