Aanvankelijk dwarrelde
onze nieuwbakken pup op de ronde door de buurt als een ongeleid projectiel aan het
lijntje. Het onverstoorbaar vriendelijk herhalen van ‘wacht’ bij het oversteken, ‘stoep’ als ze
ongeoorloofd van het trottoir of pad af wil of er juist op moet stappen, ‘rustig’
als ze me achter een vogel wil aansleuren (of ‘ho’ in het bos voordat het eind
van de flexlijn nadert), en ‘zit’ of ‘af’ als ik kort met iemand tetter, beginnen
- net als de omgeving die vertrouwd begint te voelen - hun vruchten af te werpen.
Vroeg
in de ochtend op een zomerse lentedag orkestreren zangvogels. Pop is net zo’n blije mus. Ondanks of
misschien wel dankzij (beter geen ervaring dan een slechte aanvaring) dat ze enkel
overweldigende sneeuwnatuur kende, wordt tout als normaal geaccepteerd. Mens,
ding en dier krijgen het voordeel van de twijfel: alles is leuk tot het
tegendeel is bewezen. Met haar schattige witte pamperbips en het bijbehorende
cowboyloopje speurt ze onderweg naar jonge vogeltjes die voor de poes waren. Alles van de
grond rapen en proeven zoals gebruikelijk voor een pup laat ze vooralsnog
achterwege. Zij is blij met een zelf ‘gevangen’ dooie mus, merel of ander
vedergewichtkarkas.