Augustus. Het ene moment zomert het, het andere moment is het herfst. Buienradar voorspelt droog. Een eeuwenoude eik biedt ons een schuilplaats tijdens een plaatselijke hevige vijfminutenbui die het landschap mistig maakt. Pop vindt wachten saai en waaiert ladida uit. Verbaasd kijkt ze af en toe om waarom wij haar niet terugfluiten; zij is zich niet bewust dat wij haar via gps volgen. Het klaart op en we wandelen de openheid tegemoet. We kunnen Pop roepen, de kans is fiftyfifty dat ze onmiddellijk gehoor geeft. Du moment is het aannemelijk dat ze komt, omdat konijnen niet van regen houden.
Toch besluit ik een beproefde truc uit te voeren. We hebben de natuur voor ons alleen, desalniettemin uit ik me enthousiast tegen denkbeeldige kennissen met hond: 'He, wat leuk jullie weer te zien.' Tegen de imaginaire hond op babybrabbeltoon: 'Heej Schatzi, knuffelknuffelknuffel.' Ik had een naam kunnen noemen, maar dan zou ik Pop bij terugkeer of teleurstellen (bij een favoriet persoon) of opfokken (bij een hond die haar jaloersheid opwekt omdat wij die zo leuk vinden). Barbatruc. Als een bliksemschicht staat Pop voor mijn neus. Om zich heen kijkend verandert haar gezichtsuitdrukking in: waar is iedereen. Ben ik misleid? Natuurlijk verklappen we niet dat we haar gefopt hebben. Ik antwoord met een pokerface: 'Je had er net bij moeten zijn, zo leuk, maar ja nu zijn ze weg. Je bent net te laat.' Pop knijpt haar ogen ongelovig tot spleetjes. Fiftyfifty dat ze wordt beetgenomen.