zondag 1 maart 2015

VOSSENJACHT


uit de ouwe doos: Noorse Buhund prequel dogtales 21

Ons had al het bericht bereikt dat er vossen waren gesignaleerd.’s Nachts komen ze tot aan de zoom van onze wijk, brutaal op zoek naar makkelijk te scoren voedsel voor hun cubs.

In het ochtendgloren treffen we op een zanderige plek, een jong vosje in zithouding aan, genietend van de zonnewarmte op zijn pels. Behoedzaam benadert Skip het vosje. De mama laat zich niet zien en ze spelen kort en onbevangen met elkaar. Ik voel me bijzonder bevoorrecht om dit te mogen aanschouwen.

In datzelfde voorjaar wandelen we over in onbruik geraakte landbouwgronden. We zijn later dan anders. Ondanks de vroege lente begint het rond vier uur in de middag te schemeren. Skip bespeurt direct een uiterst interessante geur en is niet meer te houden. Ik roep nog dat een vossenjacht een gezelschapsspel is, maar hij onderneemt de tocht in zijn eentje.

Mist komt snel en uit het niets op zetten. Skip lijkt helemaal in de ban van de vos. Het wordt al gauw schemerig en door de zeer dichte nevel horen of zien we niets. Op een gegeven moment kunnen we hem niet meer lokaliseren. Voorbijgangers helpen door hun honden mee te laten zoeken - met als gevolg dat deze ook verdwijnen. Er heerst doodse stilte. Geen enkel geluid van krakende takjes of geritsel, helemaal niets.

Ik weet dat Skip nu zo afgeleid is, dat hij de wereld om zich heen vergeet. Skip heeft avonturen nodig om zich vrij te voelen. We gunnen hem die (Bu)hondse driften, maar op zo’n moment kijk ik uit naar de tijd dat hij  zijn wilde haren en daarmee zijn streken verliest.

Meer dan een uur is er al verstreken. Geduld hebben in het aardedonker is niet mijn sterkste kant. We besluiten ons op te splitsen en kiezen elk een andere richting door het bijna ondoordringbare struikgewas. Eén persoon houdt de wacht op het punt waar de grote verdwijntruc heeft plaatsgevonden.

Ik ontdek nooit door mensenvoeten betreden struinpaadjes van de vos. Spinnenwebben plakken in mijn haren en gezicht. Met mijn jas blijf ik aan grote doorns hangen. De schuwe vos schiet rakelings langs me heen. Ik schrik, maar bedenk meteen dat de honden niet ver kunnen zijn. Ik roep opgewonden dat we hier moeten zoeken. De andere hondeneigenaresse gebruikt de vergeten hondenfluit die ze bij zich draagt. De twee ‘hulphonden’ met de toepasselijke goede-doelen-namen Bono en Bob melden zich meteen. In hun kielzog een uitgeputte Skip, die zich niet wil laten vangen.

Ik laat me, koud en vermoeid, op een zwerfkei zakken. Had ik toch zo’n goed werkende zeldzame toverfluit. Wat spookt Skip uit en waarom komt hij niet? Ten einde raad gooi ik wanhopig het hoofd in de nek en huil als een wolf. Op een steenworp afstand zie ik een paar flitsende amandelvormige ogen angstvallig wegschieten. Een soort afscheidsgroet? Skip begrijpt dat het spel is afgelopen en geeft op. Schoorvoetend schuift hij, uit het niets, tegen me aan. Heimelijk slaak ik een zucht van verlichting: de vossenjacht is ten einde.