De weg naar het zandstrand
is lang. In de zon is het om te stikken. We meren aan bij een mui met een
waterkering van basaltblokken. Het is de merite van W. dat Skip zondermeer te
water kan worden gelaten. Voorafgaand aan de zwempartij, terwijl Skip
pootjebadend antichambreerde, had hij zwaarwegende brokken steen herschikt. Een
bewonderenswaardige krachtinspanning van W. Hij kan zo deelnemen aan ‘de sterkste
man van Nederland’.
Skip kan, nadat ik op
zijn verzoek een meter naar links ben opgeschoven, onbelemmerd via de ontstane
geul ter breedte van een Engelse voet rechtstreeks het ruime sop kiezen. Zijn
gele drijfbal zijn we vergeten. We gooien een wrakkige stok om te halen en te
brengen. Het was de enige die we konden vinden. De stok slinkt elke keer als
Skip ‘m aan wal aflevert. Na tien waterapportes is er een klein stompje over
dat Skip dito wil versplinteren. Ik pak het af en gooi het op. Skip laat het
wegdrijven, ondanks dat we hem aansturen met: ‘links’, ‘rechts’, ‘verder’, ‘nee
voor jou links’. Kortom, het was zijn manier om te zeggen: ik ben het zwemmen
zat.
De sluis moet geopend
zijn, want een invasie van vaartuigen - meest buitenlandse plezierjachten - is in aantocht. Ze brengen knoeperds van golven te weeg. Skip gooit bij iedere rolgolf zijn
volle gewicht in de branding. Gelijktijdig hapt hij in het schuim. Het laatste
bootje veroorzaakt door de krachtige motor een vloedgolf. Ik doe te laat een
stapje terug. Skip wordt op ‘de rotsen gesmeten’. Terwijl hij op adem komt,
worden mijn sandalettes en voeten die rusten op de stenen berg gedroogd door de wind.