Half bewolkt en een gematigde temperatuur. Skip en ik laten ons op de hoek van de hoofdweg bij een bloemenperk met gemenied hekwerk uit de auto zetten. Van daaruit kuieren we dwars door de groene wijk naar opa. In het pas geopende speelpark dat ook een uitlaatplaats faciliteert, wacht doddige doodlepup Oscar in de hondenren op een speelkameraadje. Skips belangstelling gaat uit naar de witte poes die tegen de draad van de ingangspoort haar flank wrijft.
We steken over waar een gesandaliseerde midzestiger met Abrahambaard een frikandel-snackende Steffie meesleurt. Naast de twee loopt een yin en yang poes. De poes met zwarte bovenkant en witte onderkant, smijt en vrijt bij elke neuzelstop van de hond haar lichaam op de grond. Ik leid Skip af. Bij de rotonde houden we links aan. Drie kibbelende inbetweens, waarvan de jonge met petje attent wacht tot de jonge podenco in Dobermannverpakking is uitgepiest. Skip en Sheba wisselen kort gegevens uit.
We nemen de zanderige afdaling. Het regenwater heeft het pad uitgewist. Een lapjeskat loert vanonder de rododendron vandaan. Skip snuffelt het spoor van de teef af. Een perfect Duits en Engels sprekende wellevende student, afgewaaid uit het Verre Oosten, vraagt de weg naar de militaire basis. Ik wijs de knappe kop de weg. Unverfroren wil ik weten of in de rugzak waar een touwtje uit bungelt geen explosieven zitten. De grens tussen ernst en luim. Hij heeft humor en vertelt dat de basis zijn landmark is van waaruit hij de weg naar huis kan vinden. Een zwart winterkatje schiet de weg over.
Op de singel in de voortuin van een tweekapper wast kater Willem zijn pootjes in het laatste streepje zon. Hij weigert buiten te verlaten, zelfs als de bewoonster luidruchtig met een vork in het blikje kattenvoer port. ‘Zal Skip even helpen?’ ‘Graag’, lacht ze, ‘ik moet zo weg.’ ‘Komt-ie’, kondig ik aan. Willem is al binnen.
Bij de ingang van opa’s appartementencomplex wacht gembergetinte kater Jaap ons op. Hij miauwt en geeft kopjes. Hij en Skip zijn vriendjes. We stappen gedrieën in de lift. Jaap stapt op eenhoog uit, wij op de tweede etage. ‘Het stikt van de katten op straat’, vertel ik opa. Opa weet waarom: ‘het zijn de katjesdagen.’