Skip sleurt me aan de in keperverband beklinkerde laan waar onze auto
startklaar staat voorbij. Hij wil niet naar het bos, hij wil naar
het water. De zon die me zo vroeg in de morgen al laat zweten is een warm
pleitbezorger die Skip steunt. Ik ga overstag. Langs de rivier priegelen
meerkoetjes of zijn het nou waterhoentjes* in rockende planten. Onderdompelende eenden
met hun omhoogstekende konten doen wis en waarachtig aan ochtendballet.
Gierzwaluwen brengen een aubade aan de teer lichtblauwe lucht.
Skip
wil actie. Hij staat erop dat ik keien gooien in plaats van een waterapport. Dat
vereist een andere aanpak. Bij een apport stapt hij het water in, bij een steen
plonst hij erin. Daarbij is een schuimrubberen drijfbal die hem eventueel raakt
van een ongevaarlijker kaliber dan een zwaar projectiel dat een inslag moet
veroorzaken. Skip moet naast me op het strand wachten tot het moment waarop ik
gooi. Als ik de kei keil, mag hij het
water in plonsen. Hij watertrappelt in de deining, vangt de druppels en maakt het
geheel af met een pirouette. Het ritueel wordt zolang herhaald tot hij afhaakt.
*Wie is wie? De Meerkoet heeft
een witte snavel met een wit vlak erboven. Hij heeft lobben aan de tenen die
dienst doen als flippers. Het Waterhoen heeft een rode snavel met gele punt en moet
het stellen zonder zwemvliespoten.