Het nazomert. We maken een van de
laatste avondwandelingen over de paarse heide voordat de duisternis het weer
maanden overneemt. De zon haalt nog een keer alles uit de kast. Een T-shirt
volstaat. Toch zijn er boodschappers die verkondigen dat de herfst popelt om in
te vallen. Voorheen raspende sprinkhanen gaan overbruggen als ei,
spreeuwenballetten, groenjuwelen in veranderende tonaliteit, bessen en
rozenbottels leveren energie voor de vos, met eikels slepende eekhoorns.
Skip werkt ook aan het opbouwen
van een vetreserve. Hij stofzuigt elke konijnenkeutel op. Voor de grap: ‘Kan
het met een beetje beleid, Skip? Wel zo
fatsoenlijk als je wat voor andere liefhebbers overlaat.’ Skip gaat inhalig door en dwaalt met zijn snuit omlaag, af.
In het halfduister roepen we naar hem. Skip ziet ons niet staan. We bewegen
onze armen als een T in de lucht; een hond ziet bewegende dingen beter dan
stilstaande. Skip kijkt zoekend rond, intussen plakken konijnendroppings tot
zich nemend. Je ziet hem denken: ‘Mag het licht aan?’ Goed idee, maar te laat.
Voor vertrek hadden we inderdaad een zaklamp moeten inpakken om onszelf te
verlichten. W. fluit schril. Hèhè, xieje. Enigszins opgelucht zet hij het op
een drafje. Blij weer bij ons te
zijn, lacht hij zijn voortanden bloot.