Het aangename milde winterweer heeft
een koudeomslag gemaakt. Bij uitstek wandelweer voor een ‘Noorwegense’ hond
zoals laatst iemand hem noemde. Skip en ik zijn door de baas gedropt in een
woonwijk die grenst aan een natuurgebied. Skip vindt het raarr dat de baas ons
uit de auto heeft gezet en dat we de route zo ongeveer achterstevoren lopen. Aan
het begin van onze weg leegt een wielrenner van middelbare leeftijd zijn blaas
in de bosjes, de fiets leunt tegen zijn bips. Het geklater trekt Skips
aandacht. Wat moet die man die daar op zíjn startpaaltje mikt? Raarr. Even
later groet de in het fluor raceoutfitje geklede man in het voorbijgaan
vriendelijk. Skip die het niet zo op fietsers heeft, laat een gedempte woef
horen. Waarom geen idee. Ik groet welgemeend terug.
Een achteropkomende spastische
jongeman probeert zich zo goed als hij kan voort te bewegen. Hij zingt er moedig
hardop bij. Skip draait zich om en blijft gênant staren naar de ongecontroleerde
zwaaiende hoekige bewegingen. Hij vindt het een raarr geval. Ik lok hem
opgelaten onder valse beloftes mee.
Bij elk klappoortje dat we door
moeten, kijken Skips ogen me onbegrijpend aan. Wat is er vandaag toch aan de
hand? Alles is anders, alles is raarr.
Als klap op de vuurpijl schudt en
schokt een clubje van vier in het zwart (dat zou moeten afkleden) gehulde
joggers ons tegemoet. Aan hun weelderige gewicht en Rubens-achtige zadeltassen
te zien zijn het beginners. Eentje hijgt extreem, een ander ploegt met O-benen
van het paardrijden(?) de grond bijna om, de overige twee hebben zo’n paars
hoofd van inspanning dat ik voor hun gezondheid vrees. Ondanks dat ik compassie
met hen heb is het groepje een malle aanblik. Skip merkt dat ik moeite heb mijn
gezicht in een gepaste plooi te houden en pakt baldadig zijn pluche inktvis snugga wubba uit
mijn linkerhand en zwiert de tentakels vrolijk de lucht in. Met een soort van silly walk parodieert hij zowaar het
groepje. Raarr. Het moet niet gekker worden. Ik durf ze nauwelijks aan te
kijken als we ze met gemak inhalen.