We
doen alsof het lente is en gaan een eindje toeren. In een weiland zien we vijf
Lakenvelders: twee bruine en drie zwarte, allen met het typerende hagelwitte lakentje
om hun middel. Midden op het perceel staat een bakstenen bouwsel geflankeerd
door uit de kluiten gewassen dennenbomen. Zonder uitzondering hebben de dames
hun achterlijf in het minibos gestoken. Er wordt gezegd dat dieren geen notie
van nat en kou hebben. Nonsens, als ze de mogelijkheid hebben om te schuilen doen
ze dat.
W. stopt de auto. De Lakenvelders komen uit hun schuilplaats
naar ons toe. Menen ze dat we eetbaars bij ons hebben? Ah, ontsnapt uit mijn
keel. Moeders komt haar kind showen: een pasgeboren minimergpijpje dat gekke
bokkensprongen maakt.
Lakenvelders. Ik schreef er al eens eerder over: ‘… als mergpijpjes
snoeperig gerangschikt in een doosje, staan ze op een rij …’ In de winkelschappen lag de
mini’s al, nu dus ook verkrijgbaar in het buitenassortiment.