Het is een bewolkte zomerdag;
buitengewoon geschikt om wat in de tuin te rommelen. De hond kijkt eerst toe
vanuit ‘het enge bos’ (zijn zelf gegraven ‘geheime’ stekkie), maar knijpt al
gauw een oogje dicht. Na de noeste arbeid, ben ik een beetje daas. Ik rust even uit in de serre die langs ons huis, een
pijpenla, is gebouwd. Wanneer ik zonder de hond de deur uitga, heb ik
afmeldplicht. Omdat ik thuis blijf, rapporteer ik dat niet bij de slapende hond
- want slapende honden moet je niet … juist ja. Na een poosje
pendelt Skip de lange hal op en neer, gaat weer terug naar af, kamt de tuin
uit, dribbelt weer de gang in, neemt de trap naar boven, doorzoekt de
slaapkamer, holt de treden af naar beneden, wacht in de gang waar ik hem kan
zien en hij mij ook. Dus niet. Hij zucht diep en kijkt, ik wil niet zeggen
ontredderd, maar op zijn minst vertoont zijn gezicht een geringe verontrusting:
Waar is iedereen? Heb ik zitten slapen of zo? Skip heeft dus helemaal niet
meegekregen dat ik ‘verhuisd’ ben! Hilarisch. Onze onverschrokken en
onafhankelijke hond is me kwijt en naar me op zoek. Dat we dat nog mogen
beleven. Hij doet een soort van reconstructie: gaat weer terug naar af, zoekt op
de begane grond op de plekken waar ik het vaakst ben: mijn bureau, het kantoor,
de keuken (!). Voor de derde keer belandt hij op het kruispunt in de hal. Net
als ik hem uit zijn lijden wil verlossen, ziet hij me ineens zitten. En oh, wat
kan een hond toch uitbundig blij zijn als hij zijn baasje heeft gemist.