Een overvolle bus loopt leeg. Scholieren (mobiel in de hand,
Eastpack op de rug) waaieren uit. Ondanks de oordopjes of koptelefoon horen ze
de twee rinkelende rebellen die M. naar onze auto toetrekken. Een leerplichtige
met swag die vast verplicht vroeg op
was, merkt gevat op: ‘Hé, rendieren!’
Een ritje van vijf minuten, als de spoorweg openblijft, en ze
mogen ontbranden in het hondenbos. Daar gaan ze. De drie maken meermaals een
diagonaaltje op het zonnige konijnenveld. Vogels schrikken op en fladderen de
struiken uit. Twee konijnen kiezen het hazenpad. Skip gaat er gillend
achteraan. De meiden volgen. Het alternatieve losgeslagen Rudolph-Prancer-Dancer-Dasher-Vixen-Comet-Cupid-Donner-Blitzenspan
eindigt in het schimmige urnenbos. M. en ik blijven in de zon. Konijnen en
honden zijn vaak net boemerangs: ze keren terug waar ze vandaan kwamen.
Zo gaat het een uurtje door. Vogelvluchten trekken richting het Zuiden. Wij wisselen over en weer anekdotes uit met hondeneigenaars wier honden
wel gehoorzamen als ze ontboden worden. Onze rebellen gaan door zolang het kan.
Af en toe wordt er tersluiks naar ons gekeken. Maar opgeven? Dat nooit! M. stapt
het donker in om haar rendierduo op te halen. Skip is welwillend zich bij hen te voegen.