De hele nacht heeft het
geregend. Weer of geen weer, er is altijd iets loos in het hondenbos. Ingesleten groeven rond bramenstruiken. Niet van konijnen, die zijn
smaller, maar door buitensporig gebruik van onze rebellen. De routine zit er
vanmorgen goed in. Voorwaarts gaat het van A naar B naar C naar … je vat het.
Cruzer maakt twee keer een koprol, Byker heeft last van darmkrampen (als ze
gepoept heeft, is het over) en het konijn loopt ons, oeps, voor de voeten. Skip
gaat tekeer uit onmacht: het konijn blijft veilig in het hol.
Op het snijpunt van een
vatenstelsel van verregende paden klonten de rebellen weer samen. Het is bijna
half elf en Skip gaat in de spaarstand. Dit is het moment om op te breken. Byker
en Skip vinden het prima. Cruzer scheert langs ons het hangarbos in. Skip hapert, gaat zitten. Hij wil zijn vriendin niet achterlaten. ‘Als wij
in beweging komen, volgt Cruzer vanzelf’, legt M. uit. Skip is niet overtuigd.
Ik laat hem voor deze ene keer los om Cruzer op te halen. Een foute
inschatting.
Het komt erop neer dat
ik, met gevaar voor eigen leven, de bramenheuvel betreedt om de twee, die oenig
in het hart verkeren, te ontzetten. Hoe moeten ze er anders uit komen, ahum.
‘Jullie zijn er toch ook ingegaan? Dan nemen jullie toch dezelfde weg terug?’
luidt ons commentaar. Voordat ze de benen nemen, hijs ik Cruzer aan de
ophanghaak van het halsbandje omhoog, en trap ik voor Skip de stekelige lianen
op de bodem plat. Voordat
we echt naar huis kunnen, moet er nog flink worden geplast. Dat waren ze in de
opwinding vergeten. Byker rolt zich in het natte gras en Skip tankt bij.