woensdag 22 april 2015

KUNST- EN VLIEGWERK


Op een T-ijzer waar voorheen een kanoglijbaan op steunde, heeft iemand uitgezochte kiezels neergelegd. Niet zomaar op een rij, maar zorgvuldig geordend. Er is werk van gemaakt. Er springt er eentje uit: een glanzende met retrofiguren in schakeringen grijs. Een bewaarexemplaar. Toch aarzel ik om ‘m bij zijn keileuke familie weg te halen. Ik verwoest een kunstwerk en onderbreek een reeks. Is het bovendien niet zielig voor de rest om achter te blijven in de wetenschap dat je het niet waard bent om meegenomen te worden? Een overdreven beschouwing? Niet als je bent opgegroeid met sprookjesverhalen van een houten Pinocchio die van vlees en bloed werd, met dansende theeserviezen, blikken speelgoed dat ’s nachts tot leven komt en een kletskouserig albino konijn dat je naar Wonderland brengt.


Skip heeft andere zorgen. Hoe komt hij bij het geroken beest dat onder de opgestapelde rotsformatie huist. Meer als het aangespoelde wrakhout en stro aan de kant doen, kan ik niet. Skip vliegt over en weer, steekt zijn snuit tussen de keien, scherpt zijn nagels, en probeert uit alle macht met gestrekte voorpoten de loodzware blokken omver te duwen. Ze wijken geen duimbreed. Skip jammert uit onvermogen. Een voorbijganger informeert wat er met Skip loos is. ‘Ik dacht hij een muis had geroken’, zei ik, ‘maar aan zijn volhardendheid te zien, moet het een interessanter dier zijn.’ De man wordt nieuwsgierig. Samen rollen we de kei om. In een reflex grijp ik met mijn rechterhand Skips tuig en trek Skip die er met de neus bovenop zat de lucht in, mijn linkerhand zwaait af naar links. Ternauwernood worden mijn vingers gered van vlijmscherpe tandjes. De achteruitgedeinsde man: ‘Sodeju, een marter. Wat doet die hier langs het water?’