Terwijl Skip het weiland omploegt, slijt ik het pad uit. Door
me te bewegen, kan Skip me volgen. Neem ik ergens plaats, dan scheidt Skip
ermee uit. Hij meent dat ik doorgelopen ben en wil zich bij me voegen.
Skip graaft nabij een tijdelijk waarschuwingsbord voor
schippers in verband met werkzaamheden aan de brug. Onder de stellage een
loodzware kist waar de accu achter slot en grendel zit. Ik heb vermoeide benen
en ga tegenover hem op de ijzeren bak zitten waar ik de deining op de rivier volg.
Om Skip aan het graven te houden – een dag niet gegraven, is
een dag niet geleefd -
zwaai ik geregeld. Zo weet de senior dat het goed is en ik er ben. Tijl Beckand
beschreef het zo: perfect op elkaar ingespeeld als twee zwijgzame oudjes die tegenover
elkaar zitten, omdat alles al gezegd is, maar ze toch nog niet uitgesproken
zijn.