uit de ouwe doos: Noorse Buhund prequel dogtales 21
Ons had al het bericht bereikt dat er vossen waren
gesignaleerd.’s Nachts komen ze tot aan de zoom van onze wijk, brutaal op zoek
naar makkelijk te scoren voedsel voor hun cubs.
In het ochtendgloren treffen we op een zanderige plek, een
jong vosje in zithouding aan, genietend van de zonnewarmte op zijn pels. Behoedzaam
benadert Skip het vosje. De mama laat zich niet zien en ze spelen kort en
onbevangen met elkaar. Ik voel me bijzonder bevoorrecht om dit te mogen
aanschouwen.
In datzelfde voorjaar wandelen we over in onbruik geraakte
landbouwgronden. We zijn later dan anders. Ondanks de vroege lente begint het
rond vier uur in de middag te schemeren. Skip bespeurt direct een uiterst
interessante geur en is niet meer te houden. Ik roep nog dat een vossenjacht
een gezelschapsspel is, maar hij onderneemt de tocht in zijn eentje.
Mist komt snel en uit het niets op zetten. Skip lijkt helemaal
in de ban van de vos. Het wordt al gauw schemerig en door de zeer dichte nevel
horen of zien we niets. Op een gegeven moment kunnen we hem niet meer
lokaliseren. Voorbijgangers helpen door hun honden mee te laten zoeken - met als
gevolg dat deze ook verdwijnen. Er heerst doodse stilte. Geen enkel geluid van krakende
takjes of geritsel, helemaal niets.
Ik weet dat Skip nu zo afgeleid is, dat hij de wereld om
zich heen vergeet. Skip heeft avonturen nodig om zich vrij te voelen. We gunnen
hem die (Bu)hondse driften, maar op zo’n moment kijk ik uit naar de tijd dat
hij zijn wilde haren en daarmee zijn
streken verliest.
Meer dan een uur is er al verstreken. Geduld hebben in het
aardedonker is niet mijn sterkste kant. We besluiten ons op te splitsen en
kiezen elk een andere richting door het bijna ondoordringbare struikgewas. Eén
persoon houdt de wacht op het punt waar de grote verdwijntruc heeft
plaatsgevonden.
Ik ontdek nooit door mensenvoeten betreden struinpaadjes van
de vos. Spinnenwebben plakken in mijn haren en gezicht. Met mijn jas blijf ik
aan grote doorns hangen. De schuwe vos schiet rakelings langs me heen. Ik
schrik, maar bedenk meteen dat de honden niet ver kunnen zijn. Ik roep
opgewonden dat we hier moeten zoeken. De andere hondeneigenaresse gebruikt de vergeten
hondenfluit die ze bij zich draagt. De twee ‘hulphonden’ met de toepasselijke goede-doelen-namen Bono en Bob melden
zich meteen. In hun kielzog een uitgeputte Skip, die zich niet wil laten
vangen.
Ik laat me, koud en vermoeid, op een zwerfkei zakken. Had ik
toch zo’n goed werkende zeldzame toverfluit. Wat spookt Skip uit en waarom komt
hij niet? Ten einde raad gooi ik wanhopig het hoofd in de nek en huil als een
wolf. Op een steenworp afstand zie ik een paar flitsende amandelvormige ogen angstvallig
wegschieten. Een soort afscheidsgroet? Skip begrijpt dat het spel is afgelopen
en geeft op. Schoorvoetend schuift hij, uit het niets, tegen me aan. Heimelijk
slaak ik een zucht van verlichting: de vossenjacht is ten einde.