Roos’ en Pips ondervacht wordt uitgeborsteld onder het uitlaten. Een stukje wandelen, geborsteld worden
terwijl je wordt afgeleid door van alles en nog wat, weer wat kuieren, enzovoorts.
Het bevalt de twee Newfoundlanders uitstekend. Beter dan urenlang achter elkaar
stilstaan in een krappe binnenruimte. Een zomerse föhn blaast dotten haar de
lucht in. Onderweg vinden ze struiken en boomtoppen om aan te blijven hangen.
Een kraai aast op de
berg haren die op de grond terechtkomt – matching
colours voor het opleuken van zijn alledaagse nest dat bestaat uit een gevlochten
platform van dunne twijgen en dikkere takken. Mooi zwart is niet lelijk.
De kapster die zich van geen kwaad bewust is, wordt druk doende met het
uitdunnen, belaagd door een furieus burgermannetje
in keurig jasje-dasje. Ze heeft hem tegen de haren ingestreken door de zwarte
bossen rond te laten dwarrelen. Welnu, ik stoor me ook aan die achtergelaten halve
honden - wat plukjes oké - maar om daar nou
voor uit je vel te springen. Bovendien lost het probleem zichzelf op:
meegevoerd door de wind of opgepikt door de vogels. Goddank krijgt ze bijval van de aanwezige
landmeter. Want je staat echt perplex wanneer iemand zo tekeergaat. Het frustrerende is, eenmaal thuis denk je: ik had dit of dat moeten zeggen. (Raadzaam is om zo iemand
uit te laten razen. Overtuigen of tegenspreken is zinloos op zulke momenten.) Enfin, het
overschot gaat mee in een plastic zak naar huis. Daar gaan de haren in de lege
netjes van de vetbollen. Voor de opgehangen haarnetjes zijn onder andere de koolmezen haar zeer
erkentelijk.