Skip en ik
staan midden in het groen met geel - het Sint Janskruid is overruled door boerenwormkruid
en wilde peen, een schermbloemige waarvan de fletsheid en de tere knoedeltjes die bij nadere bestudering een flagrante gelijkenis vertonen met muffe barok pruiken een ode aan vervlogen
tijden zijn. Ik heb de halsband met de bel meegenomen. Omdoen of niet? Skip kijkt me
toegewijd aan. ‘Blijf je in de buurt dan?’ Skip knijpt zijn oogleden open en dicht. Een solide ja. 'Weet je heel zeker dat we gaan dubbelen?' benadruk ik mijn vraag. ‘Jaha, mam’ Ik hoor me als betuttelend kind verzuchten. Ik hang de halsband met bel aan de rugzak. Zo weet Skip waar
ik me bevind en hoort hij wanneer ik loop of stilsta.
Een poosje loopt hij trouw naast
me. Dan zet hij voet op het mos van een overzichtelijke bosvak. Over zijn
schouder kijkend vraagt hij of het mag. ‘Toe maar. Braaf zo.’ Hij gaat niet
verder dan het midden, zodat ik hem kan bijhouden. Een takje blijft in de veter
van mijn schoen hangen. Ik buk, haal het eruit. Een oogwenk en Skip is van de radar verdwenen.
Ik laat ‘m even. Bij het eerstvolgende doorkijkje is hij terug. Hij komt me
halen. ‘Mag ik mee? Wat lief van je.’ Ik stap tussen de struiken een open
vlakte in. ‘Ben ik nu je wandelbuddy*?’ Het schijnt.
Skip
heeft de zoveelste molshoop gevonden die hij aan een nader onderzoek wil
onderwerpen. Ik heb weinig trek om te stekken, en ijsbeer wat. Doorlopen is het signaal om te volgen. Blijf je op je hond
wachten dan is dit voor hem het sein om te treuzelen. De baas is immers nog in
zicht en heeft schijnbaar tijd genoeg. Skip blijft opkijken. Moet hij nou mee
of mag hij graven? Ik begrijp het al. Skip hoort de bel harder en zachter rinkelen
als ik heen en weer loop. Ik stop ‘m in mijn jaszak en houd de hand erop. Geluidloos marcheer ik verder. Skip veert op en komt achter me aan. De stelling klopt.
Wilde peen.
*Vriendin Cruzer is er,
hoogst ongebruikelijk, niet bij. Ik ben de invaller.