donderdag 31 juli 2014

SAMEN OP PAD


Skip en ik staan midden in het groen met geel - het Sint Janskruid is overruled door boerenwormkruid en wilde peen, een schermbloemige waarvan de fletsheid en de tere knoedeltjes die bij nadere bestudering een flagrante gelijkenis vertonen met muffe barok pruiken een ode aan vervlogen tijden zijn. Ik heb de halsband met de bel meegenomen. Omdoen of niet? Skip kijkt me toegewijd aan. ‘Blijf je in de buurt dan?’ Skip knijpt zijn oogleden open en dicht. Een solide ja. 'Weet je heel zeker dat we gaan dubbelen?' benadruk ik mijn vraag. ‘Jaha, mam’ Ik hoor me als betuttelend kind verzuchten. Ik hang de halsband met bel aan de rugzak. Zo weet Skip waar ik me bevind en hoort hij wanneer ik loop of stilsta.

Een poosje loopt hij trouw naast me. Dan zet hij voet op het mos van een overzichtelijke bosvak. Over zijn schouder kijkend vraagt hij of het mag. ‘Toe maar. Braaf zo.’ Hij gaat niet verder dan het midden, zodat ik hem kan bijhouden. Een takje blijft in de veter van mijn schoen hangen. Ik buk, haal het eruit. Een oogwenk en Skip is van de radar verdwenen. Ik laat ‘m even. Bij het eerstvolgende doorkijkje is hij terug. Hij komt me halen. ‘Mag ik mee? Wat lief van je.’ Ik stap tussen de struiken een open vlakte in. ‘Ben ik nu je wandelbuddy*?’ Het schijnt.

Skip heeft de zoveelste molshoop gevonden die hij aan een nader onderzoek wil onderwerpen. Ik heb weinig trek om te stekken, en ijsbeer wat. Doorlopen is het signaal om te volgen. Blijf je op je hond wachten dan is dit voor hem het sein om te treuzelen. De baas is immers nog in zicht en heeft schijnbaar tijd genoeg. Skip blijft opkijken. Moet hij nou mee of mag hij graven? Ik begrijp het al. Skip hoort de bel harder en zachter rinkelen als ik heen en weer loop. Ik stop ‘m in mijn jaszak en houd de hand erop. Geluidloos marcheer ik verder. Skip veert op en komt achter me aan. De stelling klopt.

Wilde peen.

*Vriendin Cruzer is er, hoogst ongebruikelijk, niet bij. Ik ben de invaller.