Sneeuwvlokjes dwarrelen naar beneden. Skips
rug krijgt een wit zadel en zijn neus een wit toefje. We gaan voorbij aan de
etalage die anders de braakliggende kavel ertegenover weerkaatst. Skip valt het
doorgaans geeneens op. Voor hem lijkt het één onmetelijke doorlopende plak. De
straat is wit, net als de plak. Skip verbleekt als pal voor hem een hond op de
verlaten weidse witte vlakte opdoemt. Hij kijkt mij aan en staart weer in de
ruit. ‘Dat ben jij Skip’, wijs ik. De (slechtziende) Skip durft iets dichterbij als ik de
virtuele hond zogenaamd aai. Zijn gevoel vertelt hem dat er iets niet klopt. Hij kan
het niet plaatsen. Aarzelend gekwispel. Hij wil kennismaken met de hond die er
eender uitziet als hij. ‘Toe maar’, geef ik hem een zetje. Sceptisme. Skip beweegt zijn
hoofd linksom en rechtsom om zo het bijbehorende geluid te vangen. De andere hond
speelt stommetje. Skip duwt zijn neus tegen de neus van zijn dubbelganger. Gemesmeriseerd
blikt hij in zijn eigen reflectie. ‘Dat is Skip. Mooi ben je. Hè?’ vraag ik.
Skip geeft zijn spiegelbeeld een likje. Een bevestiging.