Zeg nou zelf: wie is er bang voor zo'n schattig hondje?
Ik heb net mijn eigen stoepje schoongeveegd. Die van de
wederzijdse buurtjes gingen in een moeite mee. Skip ligt vooraan in de gang op
wacht. Een gepimpte golf met buitenlands kenteken wordt voor onze deur
geparkeerd. Dat mag (helaas); onze straat is de eerste vanaf het stadscentrum met
- nog
wel - gratis
parkeren. Op Allerheiligen is er elk jaar een Duitse invasie. Ik groet de
passagier die uit de zwarte auto voorzien van toeters en bellen, stapt. De met goud behangen jongeman knikt omdat hij zich gedwongen voelt. Skip kwispelt hevig: leuk!
bezoek! Ze komen niet voor ons, maar om te shoppen.
Zijn chickie blijft achter het getinte glas zitten. Ik maak
eruit op dat ze een afkeer voor honden heeft. ‘U kunt gerust uitstappen, mijn
hond gaat niet voorbij de dorpel’, laat ik weten. Daar heeft ze geen boodschap.
Het autoraampje kiert open. Gebiedend gebarend en in een onverstaanbare taal maakt
ze mij duidelijk dat ik de hond achter slot en grendel moet zetten.
Ik ben de beroerdste niet, maar op die manier voel ik me daartoe niet geroepen. Bovendien
ligt Skip binnenshuis. Het toeval wil echter dat ik buiten klaar was. Ik had dolgraag
de vervolgstap geweten: de dienst blijven uitmaken, volharden in wachten, of
wegrijden.