In de galerijflat iets verderop, woont een oudere dame met een merkloos exemplaar op de eerste etage. Hij heeft aandoenlijke, reebruine ogen en zijn jas is van melkboerenhondenhaar. Het lieve, doch eigenwijze beestje wandelt met zijn bazinnetje vele malen per dag keurig aan een riempje. Af en toe wordt de straathond in hem wakker en lonkt de vrijheid. Dan past hij de grote verdwijntruc toe en knijpt ertussenuit om uren alleen op pad te gaan. Hij laveert behendig door het jachtige verkeer en wacht netjes bij het zebrapad tot het licht op groen springt.
Als pup is hij één keer tegen een stapvoets rijdende auto aangerend. Het enige voordeel hiervan is dat hij dus voor eeuwig ontzag heeft voor alles wat mechanisch beweegt en bromt. Wanneer hij uitgeput en hongerig is, wil hij weer het liefst naar huis. Maar naar buiten glippen is eenvoudiger dan het flatgebouw binnenkomen. Omdat de hond niet bij het bellentableau kan heeft hij daar zelf een oplossing voor bedacht. De vindingrijke hond duwt meerdere malen met zijn neus tegen onze brievenbus zodat deze flink hard kleppert. Hij is er van overtuigd dat wij hem binnenlaten en dat klopt.
Zodra ik de deur open doe, rent hij als een bezetene naar
de waterbak van onze hond. Liggend slobbert hij deze met heftige teugen tot op
de bodem toe leeg. Onze hond reageert laconiek; hij kent het tafereel. Daarna
snelt deze bandiet nog steeds hijgend, terug de gang in. Met zijn fluwelen blik staart hij me indringend aan. Wie zegt dat honden niet
zelfstandig kunnen nadenken, heeft het mis. In de meterkast hangt namelijk de
reservesleutel van de flat en dat weet hij.