Nog niet zo lang geleden verkochten we ons honderd jaar
oude huis. De nieuwe bewoners vatten gelijk het plan op om de
gedateerde woning en de verwilderde tuin te moderniseren. De grote tuin
wordt als eerste flink op de schop genomen en ze doen daarbij een lugubere
vondst. Tijdens de graafwerkzaamheden duiken in de grond tientallen vreemde
lappen halfvergane huid op. De huidige eigenaren bellen ons nieuwsgierig op en
vertelden van de merkwaardige ‘bodemschatten’. Het is helemaal geen griezelige
aangelegenheid, maar we staan wel versteld. Het blijken overblijfselen van
buffelbotten te zijn die wij voor onze toenmalige kieskeurige hond kochten.
Jarenlang dachten we onze hond hiermee een plezier te hebben gedaan, terwijl hij niet had geweten hoe gauw hij het bot in de tuin moest wegmoffelen. Nietsvermoedend hadden we geld gespendeerd aan iets waar de hond duidelijk zijn neus voor optrok. We hadden beter moeten weten. Eigenlijk genoten geurige soepbotten als kauwmateriaal de voorkeur maar hij liet dan telkens, als je te dicht in zijn buurt kwam, vals en hebberig zijn tanden blikkeren. Daarom kreeg hij ter gebitsreiniging kluifjes van geperste buffelhuid. Als je echte botten gewend bent, is surrogaat blijkbaar niet te verhapstukken. Hoe zijn tanden al die jaren toch zo parelwit zijn gebleven is een raadsel. Zand schuurt waarschijnlijk niet alleen de maag, maar ook het gebit.