Vanwege de breed op tv uitgemeten misstanden in de rashondenfokkerij, verkoos ik na het heengaan van mijn hond-met-papieren die een respectabele leeftijd had bereikt, een sterk blenderbeest. Op een zorgeloze zondag strandde ik uiteindelijk met mijn Ford Ka’tje in een Brabants durp. Mijn laatste kans dat weekend, want eerder bezochte van internet afgeplukte adresjes had ik stuk voor stuk van mijn lijstje geschrapt: zogenoemde eenmalige of oeps-nestjes bleken dekmantels voor nietsontziende pupimporteurs. Aan dat dierenleed wilde ik part noch deel hebben.
Via omzwervingen belandde ik in een ruim opgezette groene nieuwbouwwijk bij de laatste van mijn rijtje. Mollige Macy van drie stond op stevige peuterpootjes in de deuropening. Onder elk van haar worstarmpjes zat een Dalmador pup geklemd die ze mee naar binnen sleepte. Ik mocht volgen en zag dat het teefje een poppenjurkje droeg. Van het reutje waren de nagels felrood gelakt wat gek genoeg prima paste bij de zwart-wit gestippelde sokjes. De overwegend zwarte pups lieten het gehannes met zich welgevallen. De koddige koter pootte de donzige dingen op de bank bij de kwispelstaartende mama Labrador. Ze werd helemaal afgelebberd. Zij knuffelkuste terug. Ja, en dan heb je me. Ik was verkocht. Deze honden kregen genegenheid en aandacht. Misschien waren de mensen een beetje doorgeslagen, maar de honden schenen het gesol gewend te zijn. ‘Dat wordt nog wat’, ratelde de lachende moeder die zich even later verontschuldigend voorstelde. ‘Ze mag maar één pup houden. We hebben ook al twee katten.’ Ze wees naar de knalroze poppenwagen waar twee snorrende poezebeesten ingestopt lagen. ‘Wil je na ons gesprekje paps, de Dalmaat, zien? Dan bel ik even of de buren thuis zijn’, knipoogde ze veelbetekenend.