Samen met
haar broer werd de Podenco Ibicenco ingevlogen vanuit Spanje. Haar nieuwe
eigenaars haalden het jonge teefje van het vliegveld. Het stel vond de hond,
die via dezelfde stichting werd aangeboden, vooral mooi en zielig. In de
Spaanse opvang noemde men haar Tonto (Spaans voor dom gansje) omdat ze
lichtelijk onnozel was en geen enkele passie voor de jacht aan de dag legde.
Het leek hen een gemakkelijke zachtaardige hond die goed in hun drukke warme
gezin zou passen. Bovendien was dit haar laatste kans, anders zou ze in een van
de regionale perreras worden gedood,
dus ze deden ook nog iets goeds door zo’n pechvogel te nemen.
Het is een huishouden van Jan Steen waar Tonto terecht komt. Een pasgeboren baby en een peuter die net lopen heeft geleerd, zijn er de oorzaak van dat ze, dag in dag uit, slechts korte ommetjes langs de kinderwagen maakt. De rest van de dag vertoeft ze achter het venster waar ze verlangend naar het tegenover gelegen park kijkt. Is het nieuwsgierigheid en wil ze zo onderdeel zijn van alles wat er om haar heen gebeurt, of zou ze daar graag dollen met de aanwezige honden. Haar sprongkracht heeft ze nog nooit kunnen benutten. Tot… ze op een dag haar kans schoon ziet en via de afvalcontainer, die anders altijd tegen de zijkant van het huis staat geparkeerd, over de extra verhoogde tuinmuur kan klimmen.
Net als ze de vrijheid tegemoet wil springen, loopt haar baas de brandgang in.
Pech voor haar, gelukkig voor hem; een ontsnapte Podenco haal je niet
een-twee-drie in. Omdat hij ook wel begrijpt dat ze te weinig beweging krijgt,
neemt het gezin nog een Spaans weeshondje op: een dikkerdje dat de nodige actie
kan gebruiken om af te vallen. De bedoeling is dat ze elkaar bezighouden. Maar
het nieuwe, bedaarde stiefzusje is lui en gaat niet op haar speluitnodigingen
in. Nu zitten ze meestal samen achter het raam: zusje kogelrond en tevreden,
Tonto hopend op andere tijden.